Behoort de uitkering van beschikbaar gemaakte uitgiftepremies tot de belastbare grondslag van de vennootschap?

Recent heeft de fiscale kamer van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel zich uitgesproken in een geschil waarin een Belgische vennootschap was overgegaan tot de uitkering van bedragen die eerder als uitgiftepremie werden ingebracht. De fiscale administratie was van mening dat deze uitkering als een belastbaar dividend diende te worden aangemerkt en dus in de belastbare grondslag van de vennootschap diende te worden opgenomen.

Feiten

De in Oklahoma gevestigde aandeelhouder had een renteloze lening van ca. 165 mio. USD toegekend aan haar dochtervennootschap, bestemd voor de bouw van een zeeschip.  Deze lening werd in 2004 ingebracht in het kapitaal van betreffende dochtervennootschap, en geboekt als kapitaal belope van 99.000 USD en als uitgiftepremie voor het saldo.

Op het ogenblik van de kapitalisatie van de vordering was de zetel van de dochtervennootschap gevestigd in het buitenland.  In 2005 werd de maatschappelijke zetel van de vennootschap verplaatst naar België en werd in de Belgische statuten de bepaling opgenomen dat uitgiftepremies op een onbeschikbare rekening dienen te worden geboekt, die slechts kan worden verminderd door een besluit van de algemene vergadering die vereist is voor een statutenwijziging.  In 2011 werden nieuwe statuten aangenomen, waarbij de voormelde statutaire bepaling niet langer werd opgenomen.

In de loop van de daaropvolgende boekjaren werden de bedragen die als uitgiftepremies werden ingebracht,  opnieuw uitgekeerd  aan de aandeelhouder.  Voor de boekjaren 2016 en 2017 ging het om ca. 20 mio. en 28 mio. euro.  Aangifte-technisch werd het bedrag van de uitgekeerde bedragen telkens als een dividend opgenomen, en ‘geneutraliseerd’ door een aanpassing in meer van de begintoestand van de reserves ten belope van hetzelfde bedrag.

Tussen de belastingplichtige en de fiscale administratie ontstond betwisting over het bestaan van de uitgiftepremies en over hun beschikbaarheid. De fiscale administratie was van mening dat het bedrag van de uitgekeerde uitgiftepremies in de belastbare grondslag van de vennootschap diende te worden opgenomen.

Onbeschikbare versus beschikbare uitgiftepremies

De fiscale administratie was in eerste instantie van mening dat de uitgiftepremies, die in 2005 statutair onbeschikbaar werden gemaakt,  naderhand niet rechtsgeldig werden omgevormd tot beschikbare uitgiftepremies.  Daartoe zou immers een uitdrukkelijke statutaire bepaling vereist zijn, die melding dient te maken van deze omvorming en van een (latere) uitkering aan de aandeelhouder. De niet-herneming van de eerdere statutaire bepaling (i.e. aangaande de onbeschikbaarheid) in de nieuwe statuten van 2011, zou niet inhouden dat de uitgiftepremies voortaan als beschikbaar konden worden aangemerkt.

In de loop van de procedure stelde de fiscale administratie dat standpunt evenwel bij.  Uit het feit dat de nieuwe statuten niet langer een bepaling bevatten inzake de onbeschikbaarheid van de uitgiftepremies, mag inderdaad afgeleid worden dat de (oorspronkelijk) onbeschikbare uitgiftepremies beschikbaar werden gemaakt.   Daartoe is geen uitdrukkelijke statutaire bepaling in een dergelijke zin vereist.  Uitgiftepremies vertegenwoordigen de bijkomende inbreng die nieuwe aandeelhouders dienen te verrichten, als tegenhanger voor de in het vennootschapsvermogen aanwezige reserves.  Zij zijn in principes voor uitkering vatbaar, tenzij de statuten anders bepalen, hetgeen omwille van de fiscale ‘onaantastbaarheidsvoorwaarde’ van artikel 184, tweede lid WIB doorgaans het geval is.  Bij gebreke van een uitdrukkelijke statutaire bepaling in de zin, dienen zij evenwel als beschikbare uitgiftepremies te worden beschouwd (zie inzonderheid R. TAS, “Winstuitkering, kapitaalvermindering en -verlies in NV en BVBA’, Kalmthout, Biblo, 2003, p. 170).

Dienen de beschikbaar gemaakte uitgiftepremies vervolgens op een (beschikbare) reserverekening te worden geboekt (i.p.v. op de rekening ‘Uitgiftepremies’)?  Volgens het CBN-advies 2021/01 dd. 30 september 2020 is dat niet mogelijk, gelet op de verschillende aard van uitgiftepremies en reserves.   De uitgiftepremies komen immers voort uit een externe inbreng van de vennoten in de onderneming. Precies daarin onderscheiden zij zich van de reserves die in principe voortvloeien uit door de onderneming gerealiseerde winsten die door haar werden ‘gereserveerd’.  Dit fundamentele onderscheid leidt er volgens de Commissie voor Boekhoudkundige Normen toe dat de boeking op een reserverekening van bedragen die door de vennoten zijn ingebracht als uitgiftepremie, onverenigbaar zou zijn met het boekhoudrecht (zie reeds eerder CBN-advies 142 dd. 1 januari 1984).  Dit strookt met de zienswijze van de gezaghebbende rechtsleer (zie terzake R. TAS, o.c., p. 170).

Belastbaar?

Uitgiftepremies moeten niet als belastbare winst worden aangemerkt, indien zij (1) op een onbeschikbare rekening worden geboekt, (2) de waarborg van derden vormen en (3) slechts kunnen verminderd worden door een beslissing van de algemene vergadering, getroffen met inachtneming van de bepalingen die van toepassing zijn op statutenwijzigingen (zie o.m. Com. IB, nr. 183/16, 4° en nr. 184/30 a)).   Bij de vorming van de uitgiftepremies waren deze voorwaarden ook daadwerkelijk vervuld.

Welke regels gelden indien de uitgiftepremies naderhand beschikbaar worden gemaakt? De administratieve commentaar schrijft voor dat ‘reserves’ die worden aangelegd of verhoogd door een opneming van met fiscaal gestort kapitaal gelijkgestelde uitgiftepremies – die ingevolge hun onbeschikbaarheid oorspronkelijk van belasting werden vrijgesteld – onder de belaste reserves moeten worden opgenomen.  Aangezien de aldus gevormde of verhoogde ‘reserves’ evenwel geen aangroei teweegbrengen van het maatschappelijk vermogen van de vennootschap, mogen zij niet effectief worden belast.  Aangifte-technisch wordt die niet-belastbaarheid gerealiseerd door een verhoging van de begintoestand van de reserves (zie o.m. Com. IB, nrs. 183/18 en 185/24).

Aangifte-technische verwerking

In het besproken vonnis meende de fiscale administratie dat de aangifte-technische verwerking door de vennootschap niet zou overeenstemmen met de bepalingen van artikel 74, lid 2, 1° KB/WIB.  Deze bepaling bevat de gevallen waarin een aanpassing in meer van de begintoestand der reserves dient te worden uitgevoerd.  De verwerking zoals die door de belastingplichtige werd uitgevoerd, zou daarin niet zijn opgenomen en aangezien dit volgens de administratie een exhaustieve lijst zou zijn, verwerpt zij de doorgevoerde verhoging van de begintoestand van de reserves ten belope van het bedrag van de in het betrokken boekjaar uitgekeerde uitgiftepremie.

Dat is onterecht, naar het oordeel van de rechtbank.  De aangifte-technische verwerking van een verrichting kan immers niet resulteren in de belastbaarheid ervan, noch kan deze ertoe leiden dat de aan de uitgiftepremies onttrokken bedragen tot de belastbare grondslag van de vennootschap zouden behoren.  Dit leidt de rechtbank af uit het fiscale wettigheidsbeginsel en het openbare orde – karakter van de fiscale wet.  Deze houden in dat de belastingschuld enkel uit de wet voortvloeit en dat de fiscale administratie enkel de wettelijk verschuldigde belastingen mag vestigen. De fiscale wet voorziet niet in enige belastbaarheid van de in casu uitgevoerde verrichtingen, en ook de administratieve commentaar bevestigt dat de ‘beschikbaarmaking’ van de uitgiftepremies geen aangroei van het vermogen van de vennootschap teweegbrengt en dus niet effectief mag worden belast.  De aangifte-technische verwerking die – volgens de administratie – niet conform de administratieve richtlijnen zou zijn, kan daar niets aan veranderen.

In casu had de fiscale administratie zich beperkt tot de stelling dat de vennootschap een dividend had aangegeven, en dat dit dividend diende te worden opgenomen in de belastbare grondslag.  De verhoging van de begintoestand van de reserves ten belope van de uitgekeerde uitgiftepremie (i.e. waarmee het dividend werd ‘geneutraliseerd’) werd verworpen. In de wijzigingsprocedure, die voorafging aan de vestiging van de bestreden aanslagen, had de fiscale administratie volgens de rechtbank nochtans ook de wijzigingen in de aangifte moeten doorvoeren op grond waarvan de niet-belastbaarheid van de verrichting – overeenkomstig de voormelde administratieve commentaar – kon worden bewerkstelligd.  Door slechts de code inzake de doorgevoerde verhoging van de begintoestand van de reserves te wijzigen – en de overige codes waarmee de niet-belastbaarheid kon worden bereikt, ongemoeid te laten – heeft de fiscale administratie volgens de rechtbank niet consequent gehandeld.

Het vonnis is inmiddels definitief.