Belastingreglement van Knokke-Heist voor tweede verblijfstaks ongrondwettig verklaard door het Hof van Beroep te Gent

Belastingreglement van Knokke-Heist voor tweede verblijfstaks ongrondwettig verklaard door het Hof van Beroep te Gent

In het arrest van het hof van beroep te Gent van 30 november 2021 dat wij recent ontvingen, heeft het hof geoordeeld dat de tweede verblijfstaks in de gemeente Knokke-Heist ongrondwettig is, aangezien dit het gelijkheidsbeginsel schendt. Er wordt immers geen aanvullende personenbelasting (gemeentebelasting) geheven ten laste van de ingeschreven inwoners, maar wel een hoge tweede verblijfstaks ten laste van eigenaars van een tweede verblijf. Dit onderscheid wordt niet gerechtvaardigd, aldus het Hof.

Dat in bepaalde kustgemeenten 0% gemeentebelasting wordt geheven, maar wel een hoge tweede verblijfstaks (tussen 600 en 1200 EUR per jaar), is reeds jaren het voorwerp geweest van uitvoerige discussies en rechtspraak. Immers, in de meeste Belgische gemeenten wordt veelal een tarief van ca. 7% gemeentebelasting geheven. 0% is dan ook zeer ongewoon, zeker wanneer personen die een tweede verblijf bezitten op het grondgebied van de kustgemeente onderworpen worden aan een hoge tweede verblijfstaks.

Dit is bijvoorbeeld het geval voor de gemeente Knokke-Heist. In deze gemeente geldt een gemeentebelasting van 0%, en een tweede verblijfstaks die voor aanslagjaar 2022 is vastgesteld op 780 EUR per jaar. Een eigenaar van een tweede verblijf op het grondgebied van Knokke-Heist vond dit onrechtvaardig en heeft, na het doorlopen van de administratieve procedure (zonder positief resultaat), een procedure aanhangig gemaakt voor de rechtbank van eerste aanleg te Brugge om de in zijnen hoofde gevestigde aanslag aan te vechten. In het vonnis van 4 februari 2020 van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge werd de fiscale vordering ontvankelijk verklaard doch afgewezen als ongegrond. Het hof van beroep te Gent daarentegen, oordeelde op 30 november 2021 dat het middel dat de tweede verblijfstaks het gelijkheidsbeginsel schendt, gegrond is.

Zo stelde het hof vast dat de tweede verblijfstaks het gelijkheidsbeginsel schendt aangezien door de gemeente geen redelijke en objectieve verantwoording wordt gegeven voor de discriminatie tussen vaste inwoners en eigenaars van tweede verblijven.

De verantwoording van de gemeente (in de aanhef van het belastingreglement) wordt door het Hof samengevat als volgt:

“Samengevat heeft de geïntimeerde, gelet op de financiële toestand van de gemeente, een belasting op tweede verblijven ingevoerd ten laste van de eigenaars van deze verblijven als forfaitaire weeldebelasting op het gebruik van een luxegoed, teneinde (de kosten voor) de aanpassing van de gemeentelijke en veiligheidsvoorzieningen veroorzaakt door het grote aantal tweede verblijvens in een niet nader bepaalde mate op de eigenaars van deze verblijven te verhalen, teneinde het residentieel wonen te beschermen alsook teneinde een compensatie te voorzien voor de investeringen die de gemeente moet doen in sociale en betaalbare woningen die gelet op de prijsverhogingen veroorzaakt door de instroom van tweede verblijvens duur zijn.”

Vervolgens stelt het hof vast dat elk van deze redenen ter verantwoording van de heffing, niet afdoende is. Zo besluit het hof het volgende:

 

  • Voor een belasting die enkel gevestigd wordt in hoofde van de eigenaars van tweede verblijven zou een objectieve en redelijke verantwoording kunnen voorhanden zijn indien deze belastingplichtigen in de gemeente, zonder deze belasting, minder bijdragen tot de kosten voor de aanpassing van de gemeentelijke en veiligheidsvoorzieningen dan de vaste inwoners. Het hof stelt evenwel vast dat de tweede verblijfstaks geen vorm van compensatie ten aanzien van de gemeentebelasting vormt aangezien de inwoners van de gemeente zelf geen gemeentebelasting betalen.

 

  • Verder stelt het hof dat het niet aannemelijk is dat het louter de tweede verblijvers zijn die zorgen voor een druk op de woonmarkt. De prijsdruk op de woonmarkt kent niet enkel zijn oorzaak in de tweede verblijven, maar wordt beïnvloed door veel factoren zoals o.a. de geografisch aantrekkelijke ligging van de gemeente, de omvang van de handel en economie, de aanvullende gemeentebelasting (of het ontbreken ervan) en de infrastructuur.

 

  • Evenmin verantwoordt de noodzaak van de gemeente om zich de nodige financiële middelen te verschaffen met het oog op investeringen in sociale en betaalbare woningen, de beslissing om die middelen enkel te halen bij de eigenaars van tweede verblijven en niet bij de eigen inwoners.

 

  • Dat de gemeente het residentieel wonen zou kunnen beschermen door middel van een tweede verblijfstaks is volgens het hof geen afdoende verantwoording. De bescherming van het residentieel wonen met het oog op een lagere druk op de woonmarkt is in redelijkheid geen legitieme verantwoording voor een verschillende fiscale behandeling.

 

  • Tot slot stelt het hof vast dat uit niets af te leiden valt dat het opleggen van een belasting op tweede verblijven ook maar iets zou veranderen aan de mate van sociale cohesie binnen een dorpskern of gemeente. Tweede verblijvers lijken net voor meer sociale cohesie (in de zin van maatschappelijke samenhang) te zorgen en omwille van een vakantiegevoel bij te dragen aan een positieve sfeer van nabijheid, verbondenheid en ontspanning, aldus het hof.

 

Bijgevolg besluit het hof van beroep dat er sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel:

“De conclusie is dat het voorliggende belasting reglement op tweede verblijven in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod voorzien in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.”

Het gevolg van dit arrest is evenwel beperkt, in die zin dat de gewone rechter het belastingreglement niet kan vernietigen, maar louter in een specifieke zaak buiten toepassing zal verklaren op basis van artikel 159 Gw, waarbij vervolgens de bestreden aanslagen worden ontheven. Met andere woorden, de gemeente Knokke-Heist kan haar belastingreglement behouden en op basis daarvan bij voortduur aanslagbiljetten versturen naar eigenaars van tweede verblijven op diens grondgebied.

Het is slechts wanneer een belastingreglement zou worden aangevochten voor de Raad van State dat het vernietigd kan worden. Dit vereist dan wel dat door de belastingplichtige reeds actie ondernomen wordt binnen de 60 dagen vanaf publicatie van het gemeentelijk belastingreglement. Veelal is het belastingreglement al veel ouder dan 60 dagen en is een administratieve procedure bij het College van Burgemeester en Schepenen gevolgd door een procedure voor de fiscale rechter de enige optie.

 

Desalniettemin kan dit arrest wel als extra munitie dienen voor de eigenaars van een tweede verblijf op het grondgebied van Knokke-Heist (of van een andere kustgemeente met een gelijkaardig belastingreglement), die zich geconfronteerd zien met de tweede verblijfstaks en deze wensen aan te vechten. Het huidig belastingreglement voor tweede verblijven in de gemeente Knokke-Heist bevat immers nog steeds dezelfde verantwoording voor de tweede verblijfstaks en kan dus op basis van dezelfde argumenten worden aangevochten.

Het EY Law Tax Controversy team beschikt over een uitgebreide ervaring in zowel procedures voor de gewone hoven en rechtbanken als procedures voor de Raad van State en het Grondwettelijk Hof. Gecombineerd met een bijzondere expertise in (fiscaal) grondwettelijk recht kunt u steeds vertrouwen op een doorgedreven aanpak om ongrondwettige belastingreglementen en -wetten aan te vechten.