Vrijstelling met of zonder progressievoorbehoud voor in België afzonderlijk belastbare inkomsten: oplossing in zicht?

In het ‘wetsontwerp houdende diverse fiscale bepalingen’ van 6 december 2021 wordt een regeling opgenomen omtrent de fiscale behandeling van afzonderlijke belastbare inkomsten die bij verdrag zijn vrijgesteld. De voorgestelde wijziging, die reeds vanaf aanslagjaar 2021 in werking zou treden, zou zeer welkom zijn. In onze praktijk leidt de huidige regelgeving immers vaak tot problemen inzake de verwerking van de vrijstelling van buitenlandse pensioenen. De betreffende wijziging werd inmiddels in eerste lezing reeds door de Kamercommissie goedgekeurd.

Het principe is dat rijksinwoners in de personenbelasting belastbaar zijn op hun wereldwijd inkomen. Belgische rijksinwoners moeten hun in het buitenland verkregen inkomsten opnemen in hun aangifte in de personenbelasting, ook voor wat betreft de inkomsten waarvoor de heffingsbevoegdheid op grond van een verdrag tot het vermijden van dubbele belasting toegewezen is aan een andere Staat. In het laatste geval wordt dat inkomen vrijgesteld van belasting in België, maar het wordt wel in aanmerking genomen om het belastingtarief te bepalen. Dit is de zogenaamde “vrijstelling met progressievoorbehoud”, die in de berekening wordt geconcretiseerd door de vrijgestelde inkomsten in eerste instantie te beschouwen als een gewoon belastbaar inkomen, om vervolgens in één van de laatste stappen van de berekening de belasting op die inkomsten tot nul terug te brengen via een belastingvermindering die gelijk is aan het pro rata gedeelte van de belasting die op die inkomsten rust (artikel 5/2, § 2, van de Bijzondere Financieringswet en artikel 155, eerste lid, WIB 92).

De administratie gaat er van oudsher van uit dat ook inkomsten die in beginsel belastbaar zijn tegen een afzonderlijk tarief in aanmerking moeten worden genomen voor het progressievoorbehoud. De opname van dergelijke inkomsten wordt ook door de administratieve commentaar voorgeschreven.

Het hof van beroep van Antwerpen heeft in twee arresten (dd. 22 oktober 2019 en 17 december 2019) echter geoordeeld dat inkomsten die, als ze niet waren vrijgesteld, in België aan een afzonderlijk tarief zouden worden belast, op basis van het Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag (hierna DBV) moeten worden vrijgesteld zonder progressievoorbehoud. Overeenkomstig artikel 23, § 1, van dat verdrag stelt België de door een Belgische inwoner verkregen inkomsten, andere dan dividenden, interest of royalty’s, die ingevolge de bepalingen van dat verdrag in Nederland zijn belast, vrij van belasting. Verder mag België, om het bedrag van de belasting op het overige inkomen van die inwoner te berekenen, het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn indien die inkomsten niet waren vrijgesteld. Het hof van beroep heeft geoordeeld dat, krachtens het algemeen rechtsbeginsel inzake de primauteit van het internationaal recht op het nationale recht, artikel 23, § 1, a) van het Belgisch-Nederlands DBV voorrang heeft op de bepalingen van het nationale recht en meer bepaald op artikel 155 WIB 92. Hieruit volgt, volgens het hof van beroep, dat er geen toepassing mag worden gemaakt van het progressievoorbehoud van artikel 155 WIB 92, in de mate dat deze maatregel verder gaat dan hetgeen gesteld wordt in het voormelde artikel 23, § 1, a) van het Belgisch-Nederlands DBV (uiteraard voor zover aan de voorwaarden van die laatste bepaling is voldaan). Wanneer immers vaststaat dat de uit Nederland afkomstige inkomsten in België afzonderlijk zouden zijn belast geweest, indien zij niet waren vrijgesteld, dan zou dit geen invloed hebben gehad op de bepaling van het progressief tarief.

Ook in met andere landen afgesloten DBV’s wordt de vrijstelling onder progressievoorbehoud op dezelfde manier geformuleerd als in het Belgisch-Nederlands verdrag waardoor inkomsten uit die landen die, als ze niet waren vrijgesteld, in België aan een afzonderlijk tarief zouden worden belast, op basis van die verdragen dus ook zouden moeten worden vrijgesteld zonder progressievoorbehoud.

De voorgestelde regeling zoals ze is opgenomen in het wetsontwerp is een vervolg op de twee arresten van het hof van beroep van Antwerpen en voorziet er in dat inkomsten, die in beginsel belastbaar zijn tegen een afzonderlijk tarief doch vrijgesteld zijn omwille van hun buitenlandse oorsprong, niet meer in aanmerking zullen worden genomen voor de berekening van de vrijstelling met progressievoorbehoud. De inkomsten worden dus vrijgesteld zonder progressievoorbehoud. Om te vermijden dat de berekening van de personenbelasting complexer wordt, voorziet de regeling om de vrijstelling zonder progressievoorbehoud van de betrokken inkomsten internrechtelijk te vervangen door een onderwerping van deze inkomsten aan een tarief van 0% (waarbij artikel 171 WIB dus zou worden aangepast). Dezelfde regeling zou tevens worden toegepast voor inkomsten die zijn vrijgesteld krachtens andere internationale verdragen of akkoorden.

De normale regels voor de toepassing van artikel 171 WIB92 zouden wel blijven gelden. Dit houdt in dat inkomsten die, indien ze niet waren vrijgesteld, gezamenlijk zouden worden belast omdat de volledige globalisatie voordeliger zou zijn, wel aan het progressievoorbehoud onderworpen blijven.

Samengevat is bovengenoemde wijziging goed nieuws voor een Belgisch rijksinwoner die recht heeft op bijvoorbeeld een Nederlands pensioen dat overeenkomstig het dubbelbelastingverdrag in België moet worden vrijgesteld. België zal hierop, vanaf inkomstenjaar 2020 (aanslagjaar 2021), geen vrijstelling met progressievoorbehoud meer mogen toepassen in het geval dat dit Nederlandse pensioen in België aan een afzonderlijk tarief (bv. als lijfrente-uitkering) belastbaar zou zijn indien het niet was vrijgesteld.

Merk hierbij op dat de wijziging van toepassing zal zijn vanaf inkomstenjaar 2020, en dat zij dus ook van toepassing zal zijn voor inkomsten die reeds werden opgenomen in de aangifte in de personenbelasting voor aanslagjaar 2021. De belastingplichtige voor wie bovengenoemde wijziging van toepassing is, zal zijn aanslagbiljet met betrekking tot zijn inkomsten van 2020 aldus grondig dienen na te kijken. Wanneer er alsnog een vrijstelling met progressievoorbehoud werd toegepast op de buitenlandse inkomsten die in België in de hier voorziene hypothese afzonderlijk belastbaar zouden zijn, zal het indienen van een bezwaarschrift noodzakelijk zijn om de correcte vrijstelling te laten gelden.